Wat is het?
Bij een slokdarmafsluiting (ook wel: oesofagusatresie) is de verbinding tussen de mond/keel en de maag niet goed ontwikkeld. De slokdarm bestaat uit twee afgesloten delen.
Een slokdarmafsluiting ontstaat al voor de geboorte van een kind. Het is dus een aangeboren afwijking. Rond de vijfde, zesde week van de zwangerschap worden bij het ongeboren kind de luchtpijp en de slokdarm van elkaar gesplitst. Wanneer deze splitsing niet goed verloopt, kan er een slokdarmafsluiting ontstaan.
Er zijn verschillende vormen van slokdarmafsluiting (zie de afbeelding hieronder). De slokdarmafsluiting waarbij het onderste deel van de slokdarm een verbinding (fistel) heeft met de luchtpijp komt het meest voor. Afwijkingen waarbij meerdere fistels of juist geen fistel voorkomen, zijn zeer zeldzaam. Is er geen fistel, dan noemt men dat een long gap (zie links onder in de afbeelding). Een belangrijk kenmerk bij een long gap is dat er geen lucht in de maag zit. Bij de andere vormen van een slokdarmafsluiting zit er wel lucht in de maag, omdat er een verbinding met de luchtpijp is.
Bron: Erasmusmc.nl/mdl/Slokdarmmaag
Het is onbekend waarom de slokdarm en de luchtpijp niet goed splitsen en een kind een slokdarmafsluiting krijgt.
Een slokdarmafsluiting komt bij ongeveer 1 op de 3.500 pasgeborenen voor. Dit betekent dat er in Nederland per jaar ongeveer 40 tot 50 kinderen geboren worden met een slokdarmafsluiting.
De overlevingskans voor pasgeboren kinderen met een slokdarmafsluiting wordt vooral bepaald door bijkomende, andere aandoeningen zoals grote hartafwijkingen. Pasgeboren kinderen die alleen een slokdarmafsluiting hebben en geen bijkomende aandoeningen hebben na een operatie een grote kans op overleven.